|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
|
1) | En David zeide: Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe, om Jonathans wil?1) |
2) | Het huis van Saul nu had een knecht,2) wiens naam was Ziba;3) en zij riepen hem tot David. En de koning zeide tot hem: Zijt gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht.4) |
3) | En de koning zeide: Is er nog iemand van het huis van Saul, dat ik Gods weldadigheid bij hem doe?5) Toen zeide Ziba tot den koning: Er is nog een zoon van Jonathan, die geslagen is aan beide voeten.6) |
4) | En de koning zeide tot hem: Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning: Zie, hij is in het huis van Machir, den zoon van Ammiel, te Lodebar.7) |
5) | Toen zond de koning David heen, en hij nam hem uit het huis van Machir,8) den zoon van Ammiel, van Lodebar. |
6) | Als nu Mefiboseth, de zoon van Jonathan, den zoon van Saul, tot David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht, en boog zich neder. En David zeide: Mefiboseth! En hij zeide: Zie, hier is uw knecht. |
7) | En David zeide tot hem: Vrees niet, want ik zal zekerlijk weldadigheid bij u10) doen,9) om uws vaders Jonathans wil; en ik zal u alle akkers van uw vader Saul11) wedergeven;12) en gij zult geduriglijk brood eten aan mijn tafel.13) |
8) | Toen boog hij zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een doden hond,14) als ik ben? |
9) | Toen riep de koning Ziba, Sauls jongen,15) en zeide tot hem: Al wat Saul gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik den zoon uws heren gegeven.16) |
10) | Daarom zult gij voor hem het land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en zult de vruchten inbrengen, opdat de zoon uws heren brood hebbe, dat hij ete; en Mefiboseth, de zoon uws heren, zal geduriglijk brood eten aan mijn tafel. Ziba nu had vijftien zonen en twintig knechten. |
11) | En Ziba zeide tot den koning: Naar alles, wat mijn heer de koning zijn knecht gebiedt, alzo zal uw knecht doen. Ook zou Mefiboseth,17) etende aan mijn tafel, als een van des konings zonen zijn. |
12) | Mefiboseth nu had een kleinen zoon, wiens naam was Micha; en allen, die in het huis van Ziba woonden,18) waren knechten van Mefiboseth. |
13) | Alzo woonde Mefiboseth te Jeruzalem, omdat hij geduriglijk at aan des konings tafel; en hij was kreupel aan beide zijn voeten.19) |